Fatal Transactions
      FT in Nederland
 
 
11 juni 2003
Volkskrant 6 juni 2003
Ook westerse staten treft blaam in Congo
Opinie artikel
Eva Wortel en Serge Veldhuizen

Bedrijven die zaken doen in oorlogsgebieden worden fel veroordeeld. Maar volgens Serge Veldhuizen en Eva Wortel blijft de rol van westerse landen onderbelicht.

Het Nederlandse handelsbedrijf Chemie Pharmacie Holland (CPH) werd vrijdag jl. in het tv-programma Twee Vandaag beschuldigd van 'medeplichtigheid aan de bloedige oorlog in Congo'. Met het verhandelen van de grondstof coltan heeft het volgens PvdA-Kamerlid Koenders 'de burgeroorlog in het gebied mede gefinancierd.'


'Overheden zijn helemaal niet machteloos, integendeel, ze hebben verschillende mogelijkheden om invloed op de houding van deze bedrijven uit te oefenen.'


Sinds 1998 zijn er in Centraal-Afrika naar schatting 3,5 miljoen slachtoffers gevallen en ook nog eens miljoenen mensen gevlucht. Oorlogen zoals in Congo, Sudan en Liberia worden gefinancierd met handel in mineralen en grondstoffen, als diamant, coltan, hout en goud. In Oost-Congo gaat het vooral om goud, diamant en coltan. Ze zijn relatief gemakkelijk te winnen, te vervoeren en zijn veel waard. Met de opbrengst worden wapens gekocht waardoor de oorlog voortduurt.

In oktober 2002 werd het Amsterdamse CPH al in een VN-rapport genoemd in verband met plunderingen in Congo.

Vrijdag werd CPH alsnog aan de schandpaal genageld. Terecht? Of is er sprake van een ethisch dilemma? Moet je überhaupt in zulke conflictgebieden willen ondernemen. Waar ligt de grens? Wanneer is het voor bedrijven niet langer verantwoord om er actief te blijven?

Op deze vragen bestaat geen eenduidig antwoord. Volgens Doron Sanders, directeur van CPH, is het onmogelijk na te gaan waar de belasting terechtkomt. 'Of er nu wel of geen functionerende overheid is, het is niet mijn taak om te achterhalen of er daadwerkelijk wapens worden gekocht. Ik voel mij dan ook niet verantwoordelijk voor wat er nu in Oost-Congo gebeurt.'

Maar PvdA buitenlandwoordvoerder Koenders vindt 'dat het internationale bedrijfsleven direct verantwoordelijk is voor de financiering èn continuering van de oorlog.' Op nationaal, noch internationaal niveau bestaat er wetgeving op dit gebied.

CHP-directeur Sanders heeft dus gelijk dat hij 'in principe geen (juridische) regels heeft overtreden'. 'Ik betaal simpelweg belasting aan de lokale overheid. In Oost-Congo is dat de rebellengroepering RCD-Goma.'

In hoeverre is Nelly Koetsier van de Werkgroep Congo-Nederland eerlijk wanneer zij in Twee Vandaag stelt: 'Dat het zeker is dat bedrijven die in oorlogsgebieden exploiteren gewoon over de schreef gaan.'

Liggen de zaken wel zo eenvoudig? Als dat zo is, waarom is er dan nog steeds geen officieel Nederlands overheidsbeleid? Wat heeft de Nederlandse overheid tot nu toe met het VN-rapport gedaan? Heeft zij een onderzoek gedaan naar de genoemde bedrijven? Dit blijkt niet het geval.

Er heeft in december wel een gesprek plaatsgevonden tussen CPH en de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken. De laatsten concludeerden 'geen concrete aanwijzingen te hebben voor betrokkenheid van CPH'. Hierbij gingen zij af op het verhaal van CPH.

Katja Lasseur en Natalie Kröner van het ministerie van BZ over de positie van Nederland: 'we zijn eenvoudigweg machteloos bij gebrek aan bewijs.'

Is een vermelding in een dergelijk VN-rapport dan geen reden om de houding van een bedrijf als CPH niet te accepteren? Lasseur geeft toe: 'we zijn te laat met het ontwikkelen van regelgeving op dit gebied.'

In tegenstelling tot Nederland is er onlangs in België wel een speciale Senaatscommissie Grote Meren ingesteld om de beschuldigingen aan dertien Belgische bedrijven uit het VN-rapport te onderzoeken.


Volgens de VN leidt het gebrek aan regelgeving tot plundering en het voortduren van een conflict waarbij op grote schaal mensenrechtenschendingen plaatsvinden. De VN stellen dat hierbij westerse bedrijven betrokken zijn. 'Ze zijn daarmee in overtreding van algemeen geaccepteerde richtlijnen van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)'.

Kathryn Gordon verklaart namens de OESO dat de richtlijnen enkel aanbevelingen zijn. 'Aangesloten overheden hebben zich echter moreel verplicht zich ervan te verzekeren dat hun bedrijven deze richtlijnen naleven.'

Gordon reageert verbaasd op het ontbreken van Nederlands overheidsbeleid. 'Overheden zijn helemaal niet machteloos, integendeel, ze hebben verschillende mogelijkheden om invloed op de houding van deze bedrijven uit te oefenen. Men kan naar de pers stappen, desnoods sancties opleggen.'

Toch kan ook Gordon geen eenduidig antwoord geven op de vraag waar de grenzen liggen van ethisch verantwoord ondernemen. Het is duidelijk dat westerse overheden op dit terrein een belangrijke verantwoordelijkheid hebben.

In Twee Vandaag lijkt alleen de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven aan de kaak gesteld te worden. Het is goed dat de gevolgen van de handel in grondstoffen kritisch bekeken worden.

Immers, de Verklaring van de Rechten van de Mens stelt dat iedereen, inclusief bedrijven, de plicht hebben niet bij te dragen aan mensenrechtenschendingen. In het laatste VN-rapport blijkt dat multinationals zich hier allerminst bewust van zijn. Het lijkt slechts te gaan om de balans tussen ethiek en economie. Toch kun je stellen dat in een gebied als Congo, waarin de humanitaire situatie zo dramatisch is, je eerder over morele imperatieven moet spreken. Als ethische normen hier niet gelden, waar dan nog wel?

Eva Wortel en Serge Veldhuizen zijn vertegenwoordigers van het Oorlogs Economie Platform, een samenwerkingsverband van Nederlandse organisaties.