< NIZA | Voorpagina


  Vrijheid & Mening
Stephan Sanders


  Scene 1.

   Eerst is er een asfaltweg, zo'n driehonderd kilometer lang, die vanaf Harare in oostelijke richting voert: links en rechts grote boerderijen, glooiende akkers, sproei-installaties, welvaart, zo af en toe onderbroken door wat hutjes die daar neergezet lijken door een decorbouwer van het Arnhems Openluchtmuseum . Zo zien wij Afrika graag: pittoresk, maar niet bedreigend anders, met wat kleine, vreemde accenten die eraan herinneren dat we in Zimbabwe zijn en niet in Wales of daaromtrent. De droom van Ian Smith en al die andere blanke Rhodesi‘rs lijkt hier nog betrekkelijk ongeschonden: deze Afrikaanse grond is gekoloniseerd, onder de knie gekregen, en zelfs de bamboes die langs de snelweg opduiken veranderen daar weinig aan.

    Dan versmalt de weg zich tot een enkel spoor, een smalle reep asfalt waarop auto's moeizaam moeten manoeuvreren zodra zich een tegenligger aandient. De bestuurders moeten dan tegelijkertijd uitwijken, alsof ze een paso doble uitvoeren, en laten een kleine bomexplosie van rood zand achter. De boerderijen zijn verdwenen, de grond is woest en ledig, (bijbelse termen dringen zich vanzelf op) maar dan dient zich plotseling weer een tankstation aan of de gevel van een winkel, waarop met vaste hand de tekenen van beschaving zijn geschilderd (Coca Cola, BP, Fanta).
Uiteindelijk, na zo'n 400 kilometer is daar het bordje Gokwe, en dat stadje doet onweerstaanbaar denken aan een oude wild west-film: laatste buitenpost waar hedendaagse cowboys petroleum, lucifers en bier kunnen kopen, voordat de bush het definitief wint van het asfalt.
Four wheel drives staan hier in de rij om hun tank te vullen, op de markt wordt het laatste inkopen gedaan, en er is een postkantoor. Dit laatste lijkt een obligate mededeling, maar is het niet; de eerst komende 200 kilometer kan er geen brief meer verzonden worden, geen telegram verstuurd, dus wie nog een laatste bericht wil achterlaten aan de wereld moet het nu doen.
Het districtskantoor, waar het provinciehoofd zetelt is nog gebouwd door de Noord Koreanen: een cadeautje van het ene communistische volk aan het andere, dat zich net bevrijd had van het blanke, imperialistische, kapitalistische etc. etc. juk. Binnen zijn er lange gangen, bedekt met onverwoestbaar linoleum, maar de rest van het interieur bleek minder bestand tegen de tijd. Er zijn kranen op de wasbakken, de w.c.'s hebben spoelbakken, maar het ontbreekt aan stromend water, en daarom staan er overal plastic jerrycans, gevuld met iets dat in ieder geval niet drinkbaar is.

    Goed, verder: het laatste gebouw met meerdere verdiepingen en een lift die het niet doet laten we achter ons, het asfalt houdt na verloop van tijd vanzelf op en dan bevinden we ons op een zanderige vlakte, met een paar stenen gebouwtjes en tientallen mannen, jongens, vrouwen die doelloos lijken te wachten op de dingen die niet komen.
Nu wordt het tijd om over Cathy te vertellen, de vrouw die me hier mee naar toe heeft genomen: ze stapt uit de jeep, en wordt meteen omringd door kinderen, grootmoeders en zwarte jongens met van die kaki safari-hoeden op hun hoofd, uit de tijd dat de Boeren nog oorlog voerden met de Engelsen.
Ze is blank en heel Engels om te zien, Cathy, een mooie vrouw die voor straf een hele lelijke bril heeft opgezet, en ze staat de omringenden te woord alsof ze een rol vervuld in een BBC documentaire. Really, Gosh, Nooo, How appaling. Maar dat is schijn, want met vaste hand wijst ze de mensen aan die mee mogen rijden in de landrover, jij, jij, en nee, jij niet.
Het is nog zo'n zestig kilometer naar Simchembu, het Tonga-dorp dat ze min of meer geadopteerd heeft, al zou ze dat laatste woord zelf nooit gebruiken. Aanvankelijk is er nog een zandweg, 30 kilometer per uur, raampjes dicht tegen het stof, maar dan lijkt het alsof we op goed geluk wat bomen ontwijken, zonder richting, plan of doel. Droog is de grond, woestijnachtig, geen spoor van leven. In 1957 werden de Tonga's hier naartoe gedeporteerd, op last van hogerhand, van blanke hand, die de stam van de oevers van het Kariba-meer wegplukte en hier neerzette, in dit stofnest. De Tonga's waren vissers, en dat zijn ze diep in hun hart misschien nog steeds, behalve dan dat hier weinig te vangen valt, welk aas je ook gebruikt.
De Rhodesische politie zag erop toe dat ze keurig in het reservaat bleven, en iedereen die heimwee kreeg en probeerde terug te keren naar huis, naar het meer werd opgepakt.

    Er is maar een woord om te beschrijven wat er met een volk gebeurd, dat van de ene op de andere dag in een verkeerd decor terecht komt: het verkommert. Meer dan veertig jaar verveling, niets doen, wennen aan een omgeving waar niet aan te wennen valt. De eerste keer dat Cathy in Simchembu terecht kwam leek iedereen oud en afgeleefd, ook de kinderen die horen te spelen met oude autobanden of andere dingen die voor het grijpen liggen.. Deden ze niet. Ze zaten maar, acht jaar oud, te wachten op het moment dat het nacht zou worden, en weer ochtend, en zo verder en zo voort.
Nu wil Cathy even heel duidelijk stellen dat zij geen missionaris is of iets dergelijks: wil ik alsjeblieft begrijpen dat zij geen filantropie bedrijft, niemand wil bekeren, geen pannetjes soep meeneemt? Nee, zeg ik, natuurlijk, zo is het niet.

    Ineens zijn daar als door een godswonder twee oleanders, in bloei, roze bloemen aan weerszijden van het pad. We rijden langs twee stenen huisjes waar de onderwijzers wonen, en stoppen bij de school. De scene lijkt zich te herhalen: Cathy stapt uit en meteen verdringen zich tientallen mensen om haar heen. Maar deze mensen hebben namen: Energy, 25 jaar oud, twee vrouwen (speelt met de gedachte er een derde bij te nemen), officieuze leider van het dorp, vertaler Engels-Tonga, schilder (strip-achtige tekeningen, Keith Haring maar dan op z'n Afrikaans) en muzikant. Dat zijn een boel functies, en als je Energy vroeger had gevraagd wie hij was en wat hij zoal deed, zou hij geantwoord hebben: "Ik? Ach niks, ik ben arm, wat wil je, wat verwacht je?"

Dan is er Rosemary, 35 jaar, 1 man, gestorven, vertaalster, danseres, woordvoerdster van de vrouwen.
Knife, zelfde leeftijd, twee vrouwen, en nee, geen behoefte aan een derde, vertaler, muzikant, schrijver vooral: hij is degene die de typemachine gebruikt, die via Europa, Harare, Gokwe hier is beland. 's Nachts, als het dorp donker is en er geen kaars meer brand hoor ik alleen het droge getik van de Remmington.
Dit krijg ik van hem te lezen: "Poverty has a very bad effect on people's minds and spirits. People develop negative attitudes and lose hope that anything could change their lives. They develop unnecessary respect for their bosses.They isolate themselves and never expect their ideas to be heard. However, we are human beings with five senses."
Dit klinkt misschien als een eerste jaar student sociale academie die een lesje opdreunt, maar het is aardig om te weten dat Knife twee jaar geleden lezen noch schrijven kon. Cathy zegt dat ze hem toen nauwelijks kon verstaan: zijn Engels was uiterst gebrekkig en hij sprak zo zacht, dat je je altijd naar hem toe moest buigen om iets te horen. Dat is veranderd: Knife spreekt geregeld het hele dorp toe, zo'n man, vrouw, kind of dertig, en net als Rosemary en Energy doet hij dat met krachtige stem.

    Vrijheid van meningsuiting begint bij verstaanbaarheid: stemmen die niet verstikt klinken, maar helder en duidelijk. Later worden het burgelijke rechten, vastgelegd in de wet, maar eerst gaar het om zinnen als: "Ik vind"... "Ik geloof dat er...." 'Volgens mij is het nodig dat..." Een mening. Wat is er vanzelfsprekender dan een eigen, onvervreemdbare mening? Maar in dit vergeten stuk van Zimbabwe, waar blanke noch zwarte machthebbers belangstelling voor tonen (wat dat betreft is er voor de Tonga's weinig veranderd onder Mugabe) is een mening net zo ongewoon als een oleander die in bloei staat.

    Maar sinds kort wemelt het van de meningen in het dorp, en dat heeft weer van doen met Cathy, die daar ab-so-luut geen aanspraak op wil maken. Ze heeft niets anders gedaan dan ontwikkelen wat in potentie al aanwezig was, het is hun werk, het werk van de Tonga's, hooguit stimuleert ze.....
Goed, voor de allerlaatste keer: Cathy is geen missionaris, maar eerlijk gezegd heeft ze wel degelijk een messianistische persoonlijkheid, en die heeft ervoor gezorgd dat ze na een comfortabele jeugd in Durban, Zuid Afrika, met veel braai, buitenhuizen en een academische graad in de filosofie hier verzeild is geraakt.

    Dit is haar idee: ze gelooft niet dat er eerst te vreten moet zijn, voordat je van een moraal kan spreken, ze twijfelt aan de woorden van de oude Brecht. En ook is ze er langzaam maar zeker van overtuigd geraakt dat de standaard-vorm van ontwikkelingshulp per gironummer, 1,5 miljoen voor een anoniem projekt in Gokwe, aangenomen? aangenomen - dat die niet werkt.
Ik zeg het nu in mijn eigen woorden: Cathy gelooft dat mensen ook honger in hun hoofd kunnen hebben, en dat een mening soms net zo hard nodig is als melk of mais. Ze heeft de mensen in het dorp een titel gegeven, een taak: van apatische ,werkloze wezens zijn het ineens artiesten geworden, vertalers, dichters: mensen die als het moet naar het lelijke districtkantoor trekken in Gokwe, en daar vertellen wat eraan schort.

Er doemen nu een heleboel woorden op, regelrecht afkomstig uit de zogenaamde zachte sector, die ik geprobeerd heb te vermijden: eigenwaarde, zelfwaardering, zelf ontplooiing. Ze dragen de klank van zoethoudertjes in zich, zeker hier, in dit niemandsland, waar nog geen suikerbiet wil groeien, en waar je geen elektriciteitskabel of waterleiding zal aantreffen. Maar toch: Energy, leider, Rosemary, vertaalster en Knife, schrijver: ze zijn opgeleefd, ze vinden en willen van alles, en soms is er nog voldoende te eten ook.

    Dit dreigt een onverdragelijk sentimenteel verhaal te worden, met een happy end en al, een promotie-spot voor de vrijheid van meningsuiting en het belang van basis-democratie. Daarom, tenslotte, nog een treurige anecdote: Michael is achttien, voetballer, 1 vrouw, drager van een roze overhemd en eigenaar van een walkman. De koptelefoon bungelt altijd om zijn nek, en dat is een gek gezicht in Simchembu, waar in de verste verte geen batterijen te koop zijn, laat staan bandjes uit de top 40.
Goh, vraag ik, hoe kom je daar aan. Van zijn zus gekregen, die in de grote stad woont en met vakantie is geweest in Zuid Afrika.
Mag ik even luisteren? En op het moment dat ik vraag, weet ik dat ik da beter niet had kunnen doen.
Licht vertwijfelde blik op Michael's gezicht, maar hij houdt zich groot, en zet de koptelefoon op mijn hoofd. Ik hoor niets.
Niets? zegt hij, gespeeld geschrokken.
Nee, niets.
Oef, dan moeten de batterijen ineens op zijn, stom, stom, morgen meteen even nieuwe kopen.
Hij weet dat ik weet dat dat niet zal gebeuren.
Michael loopt al maanden met een koptelefoon om zijn nek, die is aangesloten op een walkman die geen kik meer geeft.
Nou kan je zeggen: wat koop ik voor al die mooie praatjes, geef die jongen geld, bandjes, dan heeft hij tenminste iets.
Maar met even veel recht zou je kunnen stellen dat Michael een kleinood uit de echte, grote wereld met zich meedraagt, en dat hij via dat ding, dat het niet doet, in verbinding staat met zijn leeftijdsgenoten in Harare, Nairobi , Johannesburg en Amsterdam..
Ik denk dat Cathy voor de laatste redenering zou kiezen. Cathy?



Scene 2:

Per taxi naar een van die prettige buitenwijken van Harare: alles ziet er omzoomd en parkachtig uit, langs de straten hoge muren waarachter de gegoede burgerij zich verschanst heeft. Vroeger waren dat alleen blanken, nu zijn dat ook zwarten. Maar omdat de verhouding tussen arm en rijk niet echt verbeterd is, zijn de muren alleen maar hoger geworden, en de punten op de hekken scherper. Nergens zag ik zulke uitgestrekte gazons, de tuinen hebben de afmeting van voetbalvelden, Aerdenhout is er bekrompen bij. En dan de terrassen: flexstones, zo ver het oog strekt, met hier en daar een zitje.

    Het is even zoeken, maar dan weet de chauffeur de Colenbranderroad te vinden: weer zo'n ommuurde versting, licht roze geschilderd ditmaal. Het hek staat open, de man kan zo de oprit oprijden.
Er hangen posters aan de luiken, in felle kleuren: over Aids, over Human Rights en zelfs eentje over Lesbians. 'Wat is hier eigenlijk?' vraagt de chauffeur bedeesd . "Dit is een bordeel" zeg ik "een jongensbordeel. Je moet hier betalen in Duitse marken, dat is nu eenmaal zo bij homoseksuelen, die handelen in buitenlands geld, omdat het altijd buitenlanders zijn. Nooit echte Zimbabweanen. Je kan hier een jongen krijgen voor 300 DM per uur. Dat is waanzinnig veel geld, zeker voor Zimbabwe, maar dat hebben die lui er graag voor over.

    De baas van dit bordeel is een blanke man, die zwarte jongens uit de townships ronselt om zo fortuin te maken. Tegelijkertijd is die pooier erop uit, om het land te ontwrichten, en weer dienstbaar te maken aan de blanken, zoals het was onder Smith. Dit is een hol van verderf, een politieke slangenkuil, een club van ultra reactionaire agitatoren." Zo, nu heb ik in zijn geheel de Herald geciteerd, de regeringskrant van Zimbabwe, waarin iedere ochtend weer te lezen valt waarom Mugabe gelijk heeft en iedereen die tegen hem is tot de staatsgevaarlijken gerekend moet worden.

    "Maar zonder gekheid" zeg ik tegen de chauffeur, die inmiddels grote ogen heeft opgezet en zich uit de voeten wil maken "dit is het kantoor van GALZ, de Gays And Lesbians of Zimbabwe, en de jongens die je daar op het terras ziet zitten zijn niet te koop, zelfs niet voor Duitse marken." Het zal wel, hij weet het zonet nog niet, en voordat ik uitgesproken ben is hij al weggestoven.

    Zes mannen, een vrouw, allemaal zo rond de vijfentwintig. Hangen loom in de stoelen, lezen wat, roddelen. Binnen zit een oudere man te werken achter de computer, de enige blanke. En dan zie ik Steven, de vriend , die pas geleden nog in Amsterdam was voor de Gay Games en nu Johannesburg aan de lijn heeft. Hij omhelst me met telefoondraad en al. Zo klaar, gebaart hij, een minuutje.

    Ik blijf die avond op het terras rondhangen en de volgende dag zit ik er weer. De samenstelling van de groep zal voortdurend wisselen, het is een komen en gaan van bezoekers, drie kirrende koninginnen kruipen uit een oude Kever, een vrouw op hoge hakken komt aangelopen met een stevige dame aan haar zijde (de laatste is de keepster van het vrouwen-voetbalteam) en dan staat Mohammed weer voor je neus, de bokser, met schouders als een stalen balk.
Het zijn vrienden, kennissen, ze praten over wie met wie vrijt en had je nog gehoord van gisteravond, en het zou allemaal niet zo bijzonder zijn, als president Mugabe hen niet hoogstpersoonlijk tot staatsvijanden nummer 1 had uitgeroepen.
Dat is veel eer voor een ongeregeld groepje, dat eigenlijk maar een ding wil: hardop kunnen zeggen wie of wat ze zijn, homo, lesbo, nicht, pot, flikker, queen, butch -afijn, je geeft er maar een naam aan.
Maar dat mag niet in dit land, waar echte Afrikaanse mannen per definitie geen homoseksueel kunnen zijn (het is een westerse aandoening, een ziekte van blanken) en waar echte Afrikaanse vrouwen nooit aan sex denken, hooguit aan de kinderen die er van moeten komen (twee graag, de regering doet wel aan gezinsplanning).

Ze ontvangen dreigtelefoontjes, worden soms opgepakt door de politie omdat ze zich in het openbaar overgegeven aan 'indecent behavior' -twee nichten die 'unbeschreiblich weiblich' door de drukste winkelstraat van Harare paraderen, en niets anders doen dan 'stand stilly' zoals het hier heet: poses aannemen van de duurdere fotomodellen, vanonder hun oogwimpers naar de voorbijgangers lonken, malle gebaartjes maken. Bloedlink, een aanslag op het socialistische ideaal, daar staat minstens een nacht de cel in voor.
Ze hebben alle argumenten nu wel gehoord: dat ze zich bezig houden met luxe problemen, in een land waar armoede heerst en analfabetisme. Maar ja, zegt Matthew dan: zelf ook geboren in een township, zelf ook pas leren lezen en schrijven op zijn vijftiende, en toch homo geworden.
Dat ze zich laten misbruiken door de voormalige blanke machthebbers:" Ahhhh", gilt Kevin, "ik doe het alleen met grote zwarte mannen, denk erom". Dat ze gedegenereerd zijn, verwesterd, ziek.

    Steven hoeft daar eigenlijk weinig op terug te zeggen, want Steven is een voetballer, van het allerstralendste Afrikaanse soort, met een agressief macho-loopje: een blik op hem haalt veel bakerpraatjes onderuit. Hoe klein en ongevaarlijk de GALZ-groep ook is, de leden passen niet in het socialistische plan: ze spreken op eigen gezag, over hun eigen verlangens, en dat is het begin van het einde voor een plan-economie, waarin iedereen geacht wordt op te gaan in het collectief.
Hoe dan ook, ze hebben het voor elkaar gekregen dat Mugabe inmiddels over de hele wereld te boek staat als de man die zei dat homoseksuelen minder zijn dan varkens. Dat was niet zo leuk, ook niet voor die westerse ontwikkelingswerkers, die het staatshoofd voordien nog hadden aangeprezen als het grote voorbeeld voor zwart Afrika.

Steven is in 1995 naar Maastricht afgereisd, toen de president van Zimbabwe daar zijn beruchte speech hield. Daar stond hij dan, de jonge voetballer, als het zwarte varken van Afrika . Nou, dat viel reuze mee, vond ook de internationale pers.

Ik vertel Steven tussen twee telefonades door over Cathy, over Simchembu en over het voeltbalpartijtje dat ik zag tussen de jongens van het dorp zonder, en de jongens met een T-shirt. De strijd tussen de blote en de bedekte borstkassen eindigde overigens onbeslist. 'Weet je wat?' peinst hij 'als ik die Cathy eens zou kunnen ontmoeten... misschien kan ik die Tonga's nog wat spel-techniek bijbrengen'. Ik weet het, dit verhaal dreigt nu echt een 'tearjerker' te worden, maar er wil me nu even niets te binnen schieten om op gepaste, tragische toon te eindigen: de afspraak met Cathy is inmiddels rond, en het ziet ernaar uit dat de luxe buitenwijk van Harare binnenkort een pact sluit met het stoffige Tonga-land.




 < NIZA | Voorpagina  < artikel 5 | artikel 7 >