14 november 2002
Ethisch ondernemen afdwingen

gepubliceerd in het Friesch Dagblad

Door zaken te doen met strijdende partijen dragen westerse bedrijven bij aan het voortduren van bloedige conflicten. Overheden vertrouwen op vrijwillige gedragscodes van Multinationals. Maar kan de verantwoordelijkheid voor sociale, politieke en economische gevolgen van hun activiteiten in gewelddadige situaties wel aan bedrijven worden overgelaten? Schuift de Nederlandse overheid daarmee niet een te grote verantwoordelijkheid af op ondernemingen?

Het onlangs door de Verenigde Naties gepubliceerde rapport over de illegale exploitatie van grondstoffen in de Democratische Republiek Congo (DRC) toont aan dat een groot aantal Westerse bedrijven betrokken zijn bij het leegroven van dit land. Door zaken te doen met rebellenlegers financieren ondernemingen het voortduren van de oorlog die al aan 2,5 miljoen mensen het leven heeft gekost. Ook Nederlandse bedrijven worden in dit rapport genoemd. Zij zijn betrokken bij het verhandelen en transporteren van coltan, een mineraal dat essentieel is in de high tech industrie, met name voor mobiele telefoons en computers.

De Verenigde Naties roepen lidstaten op maatregelen te nemen tegen ondernemingen die vanuit hun grondgebied bijdragen aan het voortduren van het bloedige Congolese conflict. Zolang er geld te verdienen blijft in de verziekte oorlogseconomie die gecontroleerd wordt door corrupte en gewapende actoren uit de DRC, Rwanda, Uganda en Zimbabwe is er immers weinig zicht op duurzame vrede. In tegenstelling tot recente berichten in de pers trekken de buitenlandse legers zich niet terug uit de gebieden waar de belangrijkste diamant, olie, goud en coltan mijnen zijn. Integendeel, zij treffen hun maatregelen om ook in de toekomst de Congolese mijnen te kunnen exploiteren.

De DRC is niet het enige land waar de economische structuur het aanhouden van het conflict in de hand werkt. Ook in bijvoorbeeld Sudan, Liberia, Angola en Colombia lijkt de mogelijkheid voor vrede grotendeels afhankelijk van de vraag of het voortzetten van de oorlog al dan niet winstgevend is voor één of meer van de partijen. Zowel de rebellen als de regering in deze landen zijn grotendeels afhankelijk van de export van met name olie, diamanten en hardhout. De bevolking profiteert niet of nauwelijks.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen staat hoog op de agenda van alle internationale fora; van de OESO tot de duurzaamheidsconferentie in Johannesburg. Hier gaat het niet meer uisluitend om milieu en arbeidsvoorwaarden. De Verenigde Naties zijn hard bezig met het ontwikkelen van een serie normen en verplichtingen ten aanzien van het respecteren van mensenrechten door bedrijven. In Europa heerst brede publieke overeenstemming over het feit dat multinationals mensenrechten hebben te respecteren en niet zouden moeten profiteren van oorlog en menselijk lijden.

Totnogtoe ontbreekt echter een juridisch kader om bedrijven wettelijk aansprakelijk te stellen voor het bijdragen aan het voortduren van oorlogen en mensenrechtenschendingen. Westerse overheden verlaten zich op vrijwillige regulering en gedragcodes van bedrijven zelf. In tijden van privatisering en deregulering is ingrijpen in de economie immers niet populair. Maar aan wie moeten bedrijven verantwoording afleggen over de naleving van door henzelf samengestelde gedragsregels? Er bestaan bovendien honderden verschillende gedragscodes, aangepast aan de situatie en wat een bedrijf denkt dat de consument wil horen. Het is onmogelijk deze te controleren. Welke garantie voor vrede en veiligheid bieden al deze vrijwillige codes?

Multinationale ondernemingen beïnvloeden de levens van miljoenen mensen over de gehele wereld. Positief én negatief. De economische macht, en daarmee de invloed van bedrijven is zeker vergeleken met het nationaal product van Afrikaanse staatjes enorm. Als een bedrijf verantwoordelijk is voor 60% van de werkgelegenheid, kan een bevolking moeilijk te protesteren tegen misstanden.

In oorlogssituaties, waar elke vorm van overheid ter plaatse ontbreekt en bedrijven in totale wetteloosheid opereren is het moeilijk te definiëren waar de verantwoordelijkheid van een bedrijf ophoudt. Handel en investeringen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling, stabilisering en wederopbouw van een staat. Maar het belang van een bedrijf komt niet altijd overeen met het belang van de bevolking. Hoe het ook wordt ingekleed, het doel van het bedrijfsleven is immers het behalen van winst, niet het interveniëren in zaken van oorlog en vrede.

Natuurlijk is een bedrijf als Shell gevoelig voor de publieke opinie, en zal het er alles aan doen om niet negatief in het nieuws te komen. Ook de diamantindustrie, volledig afhankelijk van het ‘zuivere’ imago van de diamant, is gaarne bereid mee te werken in de strijd tegen bloeddiamanten. Maar de diamantsector was nooit tot een internationaal controle mechanisme gekomen zonder de druk van maatschappelijke organisaties en de participatie van overheden in het onderhandelingsproces. Alleen omdat overheden van diamantproducerende en -handelende landen zichzelf verplicht hebben vanaf 1 januari 2003 álle ruwe diamanten van een certificaat te voorzien dat aangeeft dat de diamant ‘conflict vrij’is, bestaat er nu een effectief wapen tegen bloeddiamanten.

Er zijn echter genoeg bedrijven, zoals het Nederlandse bedrijf betrokken bij de coltan handel in de DRC, die voor hun handel niet afhankelijk zijn van hun imago. Deze bedrijven hebben er geen enkel belang bij zich te houden aan vrijwillige gedragscodes. Bindende maatregelen zijn nodig. Westerse bedrijven én overheden moeten hier hun verantwoordelijkheid erkennen en daar ook naar handelen.

In het tijdperk van verregaande mondialisering is ethisch ondernemen een noodzaak. Dit houdt ook in dat bedrijven er voor moeten zorgen dat ze geen bijdrage leveren aan het voortduren van oorlogen en het lijden van de burgerbevolking. Het is echter aan overheden van het ‘moederland’ dit te controleren. Alleen door heldere internationale wetgeving en een consequent sanctiebeleid kunnen we ‘bloeddiamanten’, bloed coltan’ en ‘bloed olie’ uit de reguliere handel bannen. Alleen dan dragen bedrijfsleven, consument én overheid geen verantwoordelijkheid meer voor het voortduren van het lijden van oorlogsslachtoffers.

Kirsten Hund
Nationaal coordinator Fatal Transactions