Democratisering in Afrika: de rol van de media

Uit: Media en democratisering in Zuidelijk Afrika - NiZA Cahier Nr 2 (1997)
Bestellen via niza@niza.nl
Door Ineke van Kessel

Inleiding
Vanaf 1989 sloeg een golf van verandering door Afrika, die aanvankelijk werd begroet als de tweede Uhuru, de tweede bevrijding. De eerste Uhuru -Swahili voor 'vrijheid'- begon in 1956 met de onafhankelijkheid van Ghana en trok binnen tien jaar door het grootste deel van Afrika. Alleen in zuidelijk Afrika boden blanke kolonisten in Rhodesië en de Portugese kolonies en het apartheidsbewind in Zuid-Afrika nog weerstand.

De tweede vrijheidsgolf had zijn oorsprong ook in West-Afrika. Vrije verkiezingen gevolgd door een vreedzame machtswisseling op de Kaap-Verdische eilanden en in Benin leken een nieuwe fase van democratie in te luiden. Autoritaire éénpartij-staten kwamen onder toenemende druk om hun grondwet te democratiseren en meerpartijenverkiezingen toe te staan. Tijdens constitutionele conferenties overlegden vertegenwoordigers van maatschappelijke en politieke organisaties niet alleen over de formulering van een nieuwe grondwet: ze riepen ook de machthebbers ter verantwoording.

De politieke liberalisering schiep ruimte voor de opbloei van de 'civil society', autonome maatschappelijke organisaties zoals vakbonden, kerken, vrouwenorganisaties en onafhankelijke media. In Benin gaf de weggestemde president Mathieu Kérekou zelfs de journalisten de schuld van zijn verkiezingsnederlaag.

Met enkele jaren vertraging bereikte de democratiseringsgolf de landen van zuidelijk Afrika. In Zambia en Malawi moesten de oude machthebbers na een stembusnederlaag het veld ruimen. Namibië verwierf de langverwachte onafhankelijkheid en schaarde zich met een model-grondwet en een democratisch gekozen regering in het kamp van jonge democratieën. In Mozambique kwam een einde aan de lange burgeroorlog. FRELIMO, de voormalige eenheidspartij, bleef na democratische verkiezingen aan de macht maar laat nu meer ruimte voor de 'civil society', waaronder een pluriforme pers.

Begin 1997 liep het vredesproces in het veel rijkere Angola na vele ontsporingen uiteindelijk uit op een wankel vredesakkoord. Democratie lijkt echter niet in zicht: de onderhandelingen in Angola gaan over de verdeling van de buit (olie en diamanten) tussen de ex-strijdende partijen, niet over de zeggenschap van de burger in het landsbestuur. Een onbetwist hoogtepunt was het democratiseringsproces in Zuid-Afrika: afschaffing van de apartheidswetten en de eerste vrije verkiezingen met algemeen kiesrecht maakten een eind aan Zuid-Afrika's isolement in Afrika.

Deze 'tweede Uhuru' werd veroorzaakt door een combinatie van factoren. De val van de Berlijnse muur en van de Oosteuropese dictators had duidelijk een voorbeeldfunctie voor Afrika. Het bleek mogelijk om dictaturen ten val te brengen met een grote volksbeweging, zonder burgeroorlog of staatsgreep. De eens zo gevreesde dictator bleek een reus op lemen voeten. Het einde van de Koude Oorlog veranderde de plaats van Afrika in het internationaal machtsevenwicht. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten waren niet langer geneigd tot interventie of militaire steun om hun bondgenoten in het zadel te houden.

Westerse donoren veranderden de spelregels. Vroeger golden stabiliteit en loyaliteit als belangrijke criteria voor hulpverlening, nu werden nieuwe voorwaarden geformuleerd zoals een transparant bestuur met een verantwoordingsplicht naar enerzijds de donoren en anderzijds de burgers. In een aantal gevallen eisten donorlanden expliciet het houden van meerpartijen-verkiezingen als voorwaarde voor voortzetting van hun hulp.

Niet in de laatste plaats werd het democratiseringsproces in gang gezet door interne factoren: de crisis van de Afrikaanse staat. De post-koloniale staat, zowel van linkse als van rechtse signatuur, is gebouwd op een stelsel van patroon-cliënt relaties. De staat lijkt op een piramide met het staatshoofd als de super-patroon. Op de verschillende niveaus consolideren de bestuurders hun macht door cliënten aan zich te binden. Banen, studiebeurzen, promoties, benoemingen, handelslicenties, in- en uitvoervergunningen, buitenlandse valuta: alles is afhankelijk van de juiste connecties. Dat geldt ook voor benoemingen op sleutelposities bij radio en televisie, het staatspersbureau en andere overheidsmedia.

Soms heeft de regering via dit vertakte netwerk ook invloed op benoemingen bij media met particuliere eigenaren. De Afrikaanse politiek werd tot een alles-of-niets spel. Wie de staatsmacht verovert, controleert daarmee het hele netwerk van patroon-cliënt relaties. Ook in landen waar de oppositie nooit wettelijk is verboden, zoals in Zimbabwe, kwijnen oppositiepartijen weg. Ze hebben hun aanhang immers niets te bieden. Alleen via het netwerk van de regeringspartij kunnen zaken worden gedaan.

Dit systeem kwam in de jaren '80 knersend tot stilstand: als gevolg van de economische crisis ontbrak het aan smeerolie om de motor van de patronage-staat draaiend te houden. Schoolverlaters vonden niet langer vanzelfsprekend werk in het overheidsapparaat. Ambtenarensalarissen stagneerden of werden in het geheel niet meer uitbetaald. De democratiseringsgolf is óók een generatiestrijd: de jongere generatie eist de plaatsen op die worden bezet door de Uhuru-generatie.

De aanvankelijke euforie over de tweede vrijheidsgolf is al weer weg geëbd. De nieuwe machthebbers treden soms even autoritair op als hun voorgangers. Niet alle oude machthebbers zijn weggevaagd. Sommigen maakten zich al snel de nieuwe spelregels eigen. Ze organiseerden meerpartijen-verkiezingen om hun donoren tevreden te stellen, maar hielden daarbij zelf de regie strak in handen. In Kenya, Tanzania, Kameroen, Ghana, Senegal, Gambia en Ivoorkust wisten de zittende machthebbers het spel naar hun eigen hand te zetten.

In veel landen heeft niet alleen de regeringspartij zichzelf in diskrediet gebracht door corruptie en wanbestuur. De politiek als zodanig is in diskrediet: de burgers keren zich af van hun staat. Het woord 'democratisering' raakt al weer uit mode en wordt vervangen door het neutrale 'transitieprocessen'. Dat roept uiteraard de nodige vragen op: een transitie naar wat?

Toch is er de afgelopen tien jaar wel degelijk winst geboekt. In de meeste landen heerst meer openheid en verscheidenheid dan in de vroegere éénpartijstaat. Onafhankelijke media hebben in dat proces een belangrijke rol gespeeld. De nieuwe vrijheid ging onvermijdelijk gepaard met wildgroei. Tientallen kranten en tijdschriften bleek slechts een kort leven beschoren. In de opwinding over de nieuwe vrijheid werd vaak voorbijgegaan aan de economische levensvatbaarheid. Maar het enthousiasme waarmee journalisten nieuwe bladen lanceerden en de gretigheid waarmee lezers de kranten verslonden geven wel aan dat hier sprake was van een lang onderdrukte behoefte aan informatie en discussie.

De rol van de media: van schoothond tot waakhond
Na hun onafhankelijkheid gaven de Afrikaanse staten hoge voorrang aan het proces van natievorming. Om de onafhankelijkheid te consolideren, etnische tegenstellingen te overbruggen en de onderontwikkeling te overwinnen dienden alle inspanningen gericht te worden op nationale eenheid en economische ontwikkeling. Een meerpartijen-stelsel zou slechts verdeeldheid veroorzaken en afleiden van de noodzaak tot ontwikkeling.

Politiek pluralisme en persvrijheid was een luxe die jonge landen zich niet konden veroorloven. Onder het motto 'eerst brood, dan vrijheid' werd oppositie verboden en gecriminaliseerd, onafhankelijke media tot zwijgen gebracht en de informatievoorziening onder overheidscontrole gesteld. Formeel stonden de media in dienst van het algemeen belang, in feite werden ze tot spreekbuis en loftrompet van de machthebbers. Het resultaat is bekend: in de meeste gevallen bracht dit model geen brood én geen vrijheid.

Onafhankelijke media vervullen een essentiële rol in een democratie. Zonder een goede en veelzijdige informatievoorziening kunnen de burgers niet participeren in democratische besluitvorming. Als mensen niet op de hoogte zijn van hun rechten, kunnen ze er ook geen gebruik van maken. Berichtgeving, commentaren en analyse in de media dragen bij tot de politieke meningsvorming.

Media zijn de waakhonden van de democratie: ze dienen misstanden aan het licht te brengen. Daarbij behoren de schijnwerpers niet alleen gericht te staan op de staat. Niet alleen corrupte en onbekwame bestuurders, ook milieuvervuilende of prijsopdrijvende bedrijven en graaierige NGO's verdienen kritische aandacht. Dat wil niet zeggen dat de media zich uitsluitend moeten richten op misstanden. De burgers zijn evenzeer gebaat bij berichtgeving over en analyse van positieve ontwikkelingen.

En natuurlijk gaat het niet alleen om politiek. Media hebben ook een educatieve functie en een amusementsfunctie. Slechts weinig kranten en tijdschriften hebben zich hals over kop in de politiek gestort. Vaak begint de politieke berichtgeving als een nevenproduct in bladen die in eerste instantie schrijven over onschuldiger zaken als sport of business. Soms ontwikkelt een kerkelijk blad zich tot hoeder van de burgerrechten, zoals het katholieke tijdschrift Moto in Zimbabwe. In Namibië combineerde de Windhoek Observer pin-ups op de voorpagina met berichtgeving over excessen van het Zuid-Afrikaanse leger tegen SWAPO-strijders of -sympathisanten.

Het doel is tweeledig: een niet-politiek blad ontsnapt eerder aan de wraakzucht van de machthebbers en sport en entertainment trekken nu eenmaal meer lezers dan politieke analyses.

Grenzen aan de persvrijheid

Zowel de staat als de markt kunnen de media hinderen in de vervulling van hun taak. Daarbij verkeert de pers in een andere positie dan omroepen. In de ether is overheidsregulering onvermijdelijk: gezien de schaarste aan frequenties is het de overheid, of een van overheidswege in het leven geroepen instantie, die de toewijzing van zendvergunningen regelt. Voor de gedrukte media is zo'n vergunningenstelsel niet alleen onnodig maar ook onwenselijk.

Uit de koloniale tijd erfden de meeste landen vormen van preventieve (vóór publicatie) en repressieve (na publicatie) censuur en andere beperkende wetten, met name tegen opruiing en smaad. Na de onafhankelijkheid werden deze wetten doorgaans niet afgeschaft maar aangescherpt en uitgebreid. Menige grondwet erkent weliswaar het recht op vrijheid van meningsuiting, maar grondwettelijke bepalingen zijn alleen effectief in landen met een onafhankelijke rechterlijke macht.

Preventieve beperkingen kunnen bestaan uit een vergunningenstelsel voor publicaties of voor journalisten, gecompliceerde registratieprocedures, de verplichting tot het deponeren van een borgsom, censuur voorafgaand aan publicatie, beslaglegging op bladen of apparatuur en het verbieden van een publicatie. In sommige Afrikaanse landen zijn kranten verplicht om een exemplaar van elke editie vóór publicatie voor te leggen aan de bevoegde autoriteiten. Tot 1994 spande Malawi de kroon op het vlak van preventieve censuur: hier moest elke publicatie ter goedkeuring worden voorgelegd aan de censuur-raad.

Niet alleen de wetgeving, ook het politieke klimaat is bepalend voor de mate van persvrijheid. Zelfcensuur is vaak effectiever dan officiële censuur. Uit vrees voor de verwachte gevolgen van afwijkend gedrag proberen de journalisten zich in te leven in de wensen van de machthebbers. Ze spelen op veilig. Het gevolg is een grijze stroom van redevoeringen, staatsbezoeken en record-oogsten. Niet zelden is het conformisme van de journalisten groter dan de machthebbers verlangen.

Ook binnen de krant of de omroep werkt het mechanisme van de zelfcensuur. Jonge journalisten, vers van de opleiding, proberen hun beroep naar behoren uit te oefenen, maar worden niet zelden tot de orde geroepen door hun chefs, die problemen willen vermijden. Zo worden nieuwe rekruten op de redactie gesocialiseerd in de overlevingsstrategie: bij twijfel schrapt men liever zelf dan het ingrijpen van de eindredacteur af te wachten.

En na verloop van tijd gaat de journalist ook niet meer op onderzoek. Het heeft geen zin informatie te verzamelen die toch niet gepubliceerd zal worden. De banen zijn schaars, er zijn weinig alternatieven en het vak van journalist heeft weinig aanzien: allemaal factoren die de gebrekkig opgeleide journalist des te onzekerder maken in de uitoefening van zijn vak.

Censuur achteraf kan bestaan uit strafrechtelijke vervolging of opsluiting van journalisten. Daarbij kan de staat terugvallen op de oude koloniale wetten tegen opruiing en ondermijnende activiteit. Maar in veel landen is vooral sprake van een sterke groei van het aantal aanklachten wegens smaad of laster. In Europa hanteert de rechter doorgaans het principe dat mensen in publieke functies vanzelf meer in de schijnwerpers van de media staan en dus meer kritiek moeten verwachten dan de doorsnee burger.

In Afrika daarentegen voorziet de wetgeving vaak in extra bescherming voor het staatshoofd en andere hoge functionarissen. Wie de goede naam van de president bezoedelt, maakt zich schuldig aan een misdrijf, ook al kan hij aantonen dat zijn beschuldiging op waarheid berust, zo bepaalt de perswet van Mozambique (1991). Processen wegens smaad zijn een probaat middel om media het zwijgen op te leggen. Doorgaans worden forse bedragen aan schadevergoeding geëist en ook de proceskosten zelf kunnen behoorlijk oplopen. Dat bedreigt het voortbestaan van de krant; zo is menig schandaal voortijdig in de prullenbak verdwenen.

Daarnaast bedienen sommige dictaturen zich van buitenwettelijke middelen om hun critici het zwijgen op te leggen. Bombrieven en 'auto-ongelukken' behoren tot het bekende repertoire. Het is overigens niet alleen de vrees voor de overheid die de Afrikaanse journalist tot zelfcensuur brengt. De angst voor knokploegen van de oppositie kan hetzelfde effect hebben. In de Zuid-Afrikaanse townships van de jaren '80 bestond weinig begrip voor een onafhankelijke pers. In die gepolariseerde situatie was de druk om partij te kiezen buitengewoon sterk. De keuze was eenvoudig: wie niet onvoorwaardelijk aan de kant van het verzet staat, moet wel tot het kamp van de apartheid behoren. Met name zwarte journalisten, zelf woonachtig in de townships, werkten onder zware druk. De verhalen over Winnie Mandela's knokploeg, opererend onder het mom van een voetbalteam, circuleerden al geruime tijd voordat ze in druk verschenen.

Minder zichtbaar maar even effectief is het gebruik van economische drukmiddelen om conformisme af te dwingen. Ook al is de persvrijheid verankerd in de grondwet, als de staat eigenaar is van de enige drukpers zijn er geen materiële mogelijkheden om van die vrijheid gebruik te maken. Controle over de invoer en toewijzing van krantenpapier is een ander beproefd middel om de staatsmedia te bevoordelen en dwarsliggers af te straffen. Staatscontrole over de toewijzing van buitenlandse valuta kan worden gebruikt om de invoer van een drukpers, computers, studio-apparatuur of desktop publishing apparatuur onmogelijk te maken. Ook het advertentiebeleid kan een krachtig pressiemiddel zijn: de overheid en semi-staatsbedrijven zijn doorgaans grote adverteerders.

Maar de economische liberalisering heeft de staat een aantal van deze controlemogelijkheden ontnomen. Waar de munteenheid vrij inwisselbaar wordt, verdwijnt de deviezencontrole. Liberalisering van in- en uitvoer stelt kranten in de gelegenheid zelf hun papier in te kopen. Het effect van het samengaan van politieke liberalisering en economische liberalisering is niet eenduidig. Soms is privatisering een schijnvertoning, net als sommige meerpartijenverkiezingen. Waar de heersende elite de voormalige staatsbedrijven verdeelt over vrienden en familie, is nauwelijks sprake van het opengooien van economische competitie.

Over het algemeen hebben de media wel geprofiteerd van de grotere economische vrijheid. Maar het koopkracht-effect van de Structurele Aanpassingsprogramma's (SAP's) kan nadelig uitwerken op de oplage van kranten en tijdschriften. Eén beoogd effect van SAP's is een inkomens-herverdeling tussen stad en platteland. Om de productie van voedsel- en handelsgewassen te stimuleren, moeten de boeren hogere prijzen krijgen voor hun producten.

Daarentegen worden de onbetaalbaar geworden overheidssubsidies op basisvoedsel zoals graan of mais afgeschaft: de stadsbewoner betaalt voortaan de marktprijs voor zijn dagelijks voedselpakket. De koopkracht van de stedelijke bevolking gaat -in ieder geval tijdelijk- achteruit. Minder mensen kunnen zich de uitgaven voor een krant of tijdschrift veroorloven: de oplagen stagneren of lopen terug. Overigens zijn de effecten van de wereldmarkt waarschijnlijk ingrijpender dan verschuivingen op de binnenlandse markt. De spectaculaire stijging van de prijs van krantenpapier op de wereldmarkt in de afgelopen twee jaar was een grotere klap voor menige krant dan de binnenlandse recessie. Papier is de grootste kostenpost voor bladen in Afrika.

Hieruit blijkt dat de media niet alleen te maken hebben met interventies van de staat, maar ook met de beperkingen van de markt. Mensen die onder het bestaansminimum leven, kunnen meestal geen krant kopen, en ook geen batterijen voor de transistor-radio. Al zijn er genoeg gevallen bekend van luisteraars die op voedsel bezuinigen om toch batterijen te kunnen kopen. Maar abonnementen en losse verkoop levert op zijn best eenderde van de inkomsten van krant of tijdschrift. Voor zeker tweederde van hun inkomsten zijn kranten afhankelijk van adverteerders, en dat loopt vaak op tot bijna 100% van de inkomsten. En adverteerders zijn alleen geinteresseerd in een koopkrachtig publiek.

Dus rijst de vraag: voor wie zijn die media er? Waar is hun publiek?

Krantenlezers wonen hoofdzakelijk in de steden. Ze zijn relatief goed opgeleid en kunnen zich de regelmatige aanschaf van kranten en tijdschriften veroorloven. Ze behoren tot de maatschappelijke bovenlaag. Het platteland is slecht bedeeld met kranten. De pers richt zich overwegend tot een stedelijke elite.

Analfabeten hebben uiteraard geen toegang tot kranten en tijdschriften, maar ook het taalgebruik in zowel pers als omroep kan bijdragen tot uitsluiting van een groot publiek. De meeste media bedienen zich van de koloniale taal: Engels, Frans of Portugees. Die taal bleef meestal na de onafhankelijkheid de officiële landstaal. In Oost-Afrika verschijnt een aantal kranten in het Swahili, een omgangstaal die in grote delen van Oost- en Centraal Afrika wordt gesproken. Maar elders zijn publicaties in Afrikaanse talen eerder uitzondering dan regel. Een belangrijke uitzondering vormen de bladen die voortkomen uit missie of zending en die veelal van begin af aan in de lokale taal zijn verschenen.

Het gebruik van een vreemde taal versterkt de kloof in de Afrikaanse samenleving tussen de westers opgeleide elite en de meerderheid van de bevolking. Anderzijds is het niet economisch rendabel om kranten te produceren voor betrekkelijk kleine taalgroepen met een beperkt lezerspubliek. Soms wordt ook uit overwegingen van natievorming vastgehouden aan het gebruik van een eenheidstaal. Media in de eigen taal zouden separatistische gevoelens kunnen aanwakkeren bij bevolkingsgroepen die grieven koesteren tegen het machtscentrum in de hoofdstad. Het gebruik van een verscheidenheid aan talen is uiteraard gemakkelijker voor radio en televisie, maar ook daar kan programmering in verschillende talen de kosten flink opdrijven.

Markt en media
Hebben alleen koopkrachtige burgers recht op informatie? Richten de media zich op de burger of op de consument? In de huidige discussie ligt het accent nogal eenzijdig op de relatie tussen staat en media. De implicatie is dat de persvrijheid geregeld is als de grondwet de fundamentele rechten en vrijheden garandeert en de overheidscontrole op de media wordt beëindigd door privatisering. Verandering van eigendomsverhoudingen kan inderdaad bijdragen tot grotere vrijheid en pluriformiteit.

Maar de vrije markt is niet noodzakelijk een goede hoeder van de persvrijheid. In de westerse wereld leveren vergaande processen van persconcentratie en monopolievorming voorbeelden van een bedreiging van de pluriformiteit in een vrije markteconomie. Verscheidene landen, waaronder Nederland en Zweden, hebben dan ook vormen van (tijdelijke) subsidie ingevoerd om de verscheidenheid in het medialandschap te handhaven. De publieke omroep fungeert bij de gratie van overheidsgelden, of -via kijk- en luistergelden- van gemeenschapsgelden. Hier worden constructies bedacht om rechtstreekse overheidsinvloed op de inhoud van de uitzendingen zoveel mogelijk te weren.

De eigendomsverhoudingen in Afrikaanse landen vertonen een gevarieerd patroon. Media kunnen in handen zijn van de staat, multinationals, lokale ondernemers, maatschappelijke organisaties (vakbonden, politieke partijen, vrouwenorganisaties, kerken) of trusts met een ideële doelstelling. Particulier eigendom is geen garantie voor redactionele onafhankelijkheid. Tot lang na de onafhankelijkheid bleven het dagblad The Standard in Tanzania en The Times of Zambia in handen van de Britse multinational Lonrho, maar de regeringen van Tanzania en Zambia hielden toezicht op de redactionele koers. Na de onafhankelijkheid van Zimbabwe bood Lonrho aan hier een nieuw dagblad op te richten dat ter beschikking van de regering Mugabe zou worden gesteld. Lokale ondernemers bevinden zich vaak in een zeer kwetsbare positie: de staat is doorgaans de grootste adverteerder en de grootste opdrachtgever. Het Zimbabwaanse kabinet besprak enkele jaren geleden de mogelijkheid om onafhankelijke media in het gareel te brengen met een advertentie-boycot.

Ideële organisaties hebben vaak de grootste moeite het hoofd boven water te houden en lijden niet zelden onder een gebrek aan management- en marketing-expertise. In de zwak ontwikkelde economieën van de meeste Afrikaanse landen is slechts een beperkte markt voor commerciële media.

De oplossing voor het eigendomsprobleem moet dan ook niet worden gezocht in de keuze tussen óf staatseigendom óf particulier bezit: beide kunnen naast elkaar bestaan, zo lang oneigenlijke concurrentie door de overheidsmedia niet het bestaan van de particuliere pers ondermijnt. En er moeten waarborgen worden ingebouwd om te voorkomen dat staatseigendom neerkomt op controle door de regeringspartij. Monopolies dragen nooit bij tot pluriformiteit en onafhankelijkheid. Het staatsmonopolie op de omroep is in sommige landen -Zuid-Afrika, Mozambique, Namibië- weliswaar afgeschaft, maar wordt in andere landen -Zimbabwe, Botswana, Malawi- angstvallig gehandhaafd.

Zuid-Afrika experimenteert sinds kort met een interessante vorm van gemeenschapscontrole over lokale radiostations. Community radio geeft niet alleen het beheer over het station in handen van lokale gemeenschapsorganisaties, maar moet idealiter ook een tweerichtingsverkeer mogelijk maken. Hier betekent democratisering onder meer dat de zeggenschap niet berust bij de beroepskaste van de professionals, maar dat gewone burgers ook hun zegje kunnen doen.

Schoothond, waakhond, of straathond
De nieuw verworven vrijheid gaat gepaard met de nodige ontsporingen. Elementaire journalistieke beginselen als het toepassen van hoor en wederhoor, het controleren van de feiten, het respecteren van de privacy en het kritisch gebruik van bronnen worden vaak met voeten getreden. De waakhond gedraagt zich niet zelden als een straathond.
'Hebt u met deze vrouw geslapen?', kopte The Voice in Botswana bij de foto van een vrouw die aan Aids was overleden. Het televisiejournaal in Zimbabwe bracht uitvoerig een 4-jarig slachtoffertje van verkrachting in beeld. Dagbladen in Malawi gaan zich te buiten aan een potje ongeremd moddergooien naar politieke tegenstanders. Ook in andere landen stort een deel van de pers zich halsoverkop in het partijgewoel, zonder zich te bekommeren om de basisprincipes van faire verslaggeving.

De Afrikaanse journalistiek kampt niet alleen met een autoritair verleden, maar ook met gebrekkige professionaliteit. Journalistenopleidingen zijn niet aanwezig of te academisch van aard, met meer aandacht voor communicatiewetenschappen dan voor het journalistieke ambacht. 'Training on the job' komt vaak in de plaats van een meer formele opleiding. Maar ook de oude garde in de redactielokalen heeft behoefte aan bijspijker-cursussen.

Journalist is een slecht betaald beroep met weinig aanzien. Het ontbreekt aan een carrière-perspectief. De meest getalenteerde journalisten zijn vaak snel verdwenen naar beter betaalde banen. Betere opleidingen, hogere lonen en een betere maatschappelijke positie zijn noodzakelijk om het peil van de journalistiek te verbeteren. Dat besef is juist onder Afrikaanse journalisten ook volop aanwezig.

Journalistenorganisaties in verscheidene landen ontplooien initiatieven om nieuwe opleidingen op te richten. Ze organiseren discussies over de ethiek van de journalistiek en bespreken de voors en tegens van gedragscodes, klachtenprocedures, mediaraden of een ombudsman, in te stellen door de eigen beroepsgroep. Vrijwillige zelf-regulering kan overheidsingrijpen en wetgeving voorkomen.

Professionalisering en meer verantwoordelijkheidsbesef zijn ook nodig als de media serieus genomen willen worden als waakhond van de democratie.

In zuidelijk Afrika zijn al belangrijke initiatieven gaande ter ondersteuning van een vrije, onafhankelijke pers. In het Media Institute of Southern Africa (MISA) werken media, journalisten en journalistenorganisaties samen aan de verdediging van de persvrijheid, de verbetering van de journalistieke kwaliteit en aan een nieuw financieringsmodel dat de economische levensvatbaarheid van de onafhankelijke pers moet bevorderen.