back to index press briefings
Commentaar Zuid-Noord Federatie op de
brief van de Minister voor
ontwikkelingssamenwerking
inzake de criteria voor landenkeuze bij
structurele bilaterale hulp
De Zuid-Noord Federatie staat positief tegenover het uitgangspunt van
de minister dat de Nederlandse bilaterale ontwikkelingshulp zo
doelmatig mogelijk moet worden ingezet voor de bestrijding van armoede
in ontwikkelingslanden. Het is bovendien goed dat binnen en buiten de
kamer weer gedebatterd wordt over de kwaliteit van de Nederlandse
hulp, de effecten van de bezuinigingen waartoe het regeerakkoord de
minister verplicht en de voorwaarden waaronder de verschillende
kanalen waarlangs de hulpinspanning plaatsvindt - bilateraal,
multilateraal en via particuliere organisaties - elkaar kunnen
versterken. Dat komt het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking ten
goede. Het is daarom jammer dat de notitie zich beperkt
tot het bilaterale beleid en daarbinnen stringentere criteria voor
landenkeuze centraal stelt vanuit vooral beheersmatige overwegingen.
De gekozen aanpak komt niet ten goede aan het zicht op de onderlinge
samenhang en relatief gewicht van enerzijds bestrijding van armoede
in het bilaterale beleid, en anderzijds de overige instrumenten die
de minister tot haar beschikking heeft om vorm te geven aan
beleidsdoelen als duurzaamheid, eerlijke handelsrelaties,
conflictpreventie en-beheersing, en versterking van democratie,
mensenrechten en de capaciteit voor goed bestuur.
De door de minister geformuleerde criteria leiden tot een viertal
vragen en opmerkingen:
- Hoe verhouden de door de minister voorgestelde criteria voor
landenkeuze zich onderling en tot de eerder gestelde beleidsdoelen
voor de Nederlandse hulpinspanning.
Een stringent toepassen van bijvoorbeeld het inkomensciterium van $925 per hoofd van de bevolking zal ertoe kunnen leiden dat het merendeel van de landen in Latijns Amerika, maar ook bijvoorbeeld Zuid-Afrika of Namibië buiten de boot valt.
Wat betekent dit voor de Nederlandse inzet om een bijdrage te
leveren aan de normalisatie van de verhoudingen in post-conflict
situaties. Dat was immers een van de redenen voor de opbouw van een
ontwikkelingsrelatie met de Andes-regio, Midden-Amerika en Zuidelijk
Afrika.
De ZNF bepleit een intensivering van de Nederlandse inspanning
op dit terrein. Is de minister bereid, naast voortzetting van de
bilaterale programma's, tot een extra inspanning in Europa om
Zuid-Afrika te 'compenseren' met een vrijere toegang tot Europese
markten? En is de minister bereid, naast voortzetting van de
bilaterale conflictbeheeringsprogramma's in Centraal Afrika, zich in
te zetten voor een restrictiever Europees wapenexportbeleid
tegenover?
- De minister stelt in navolging van Wereldbank-studies dat hulp
vooral helpt waar sprake is van een goed macro-economisch beleid en
goed bestuur. Landen die al redelijk scoren op beide criteria hebben
in het algemeen niet te klagen over interesse van donoren. Hoe
verhouden beide criteria zich tot het eveneens genoemde criterium van
behoefte aan hulp, donorcoördinatie en absorptievermogen?
- Ten aanzien van de beoordeling van het sociaal en macro-economisch beleid wil de minister vooral het oordeel volgen van relevante multilaterale organisaties. De Zuid-Noord Federatie is er niet van overtuigd dat deze organisaties altijd een even open oog (gehad) hebben voor de spanning tussen een evenwichtig extern macro-economisch, een intern sociaal beleid en een goed milieubeleid. Een eigen Nederlandse beoordeling met nadruk op de
aanwezigheid van mogelijkheden voor de opbouw en versterking van
capaciteit voor duurzame productie- en consumptiestrategieen, goed
beleid, goed bestuur en een democratisch systeem van checks and
balances, blijft volgens de ZNF vooralsnog noodzakelijk.
- De minister benadrukt het belang van een verdere inpassing van
de Nederlandse hulp in multilaterale kaders en bepleit een overgang
van projecthulp naar meer sectorale steun. Dat komt de doelmatigheid
ten goede en het 'ownership' in het ontvangende land. In de visie van
de ZNF tenslotte, vergt een dergelijk beleid een behoorlijke mate
van transparantie en democratie bij de betreffende multilaterale
instellingen en een behoorlijk ontwikkeld goed bestuur in de
ontvangende landen, wil het 'ownership' ook daadwerkelijk door de
doelgroepen in de betrokken landen ervaren worden.
Hoe beoordeelt de minister de huidige mogelijkheden voor overheden, parlementen en maatschappelijke organisaties in ontvangende landen (en in Nederland) voor controle en invloed op het beleid van multilaterale
instellingen?
Den Haag, 23 november 1998
back to index press briefings