De stoelendans van oppositie en regering
|
Happen in de vette worst
|
door Ineke van Kessel
Zuidelijk Afrika voorjaar 1999 Jrg. 3, nr 1
Volgens een veel misbruikte Afrikaanse volkswijsheid is er geen plaats voor twee krokodillen in één vijver. Eén dier - een mannetjesdier natuurlijk - moet de baas zijn. Als de strijd om het leiderschap is beslecht, moeten de verslagenen zich schikken óf vertrekken. De eenpartijstaten in Afrika werden lange tijd met dit soort wijsheden verdedigd. In de jaren negentig vond de meerpartijendemocratie opgang. Maar het politieke systeem veranderde nauwelijks.
 | |
Oproerpolitie in Harare verjaagt demonstranten tegen het bewind van Mugabe. Maar in het parlement ondervindt Mugabe nauwelijks oppositie.
[ Foto: © Reuters/iAfrika Photos ] |
Ontwikkelingslanden kunnen zich de luxe van een oppositie niet veroorloven. Afrikaanse leiders van eenpartijregimes hebben dat tientallen jaren aangevoerd. Partijvorming zou de vorming van een natiestaat in de weg staan, omdat de partijen zich formeren langs etnische, regionale of religieuze lijnen. De voormalige Tanzaniaanse president Julius Nyerere prees de eenpartijstaat zelfs aan als een model van democratie. 'Als er één partij is, en die partij wordt gezien als afspiegeling van de héle natie, dan is de democratie beter verankerd dan wanneer er twee of meer partijen zijn die elk slechts een deel van de gemeenschap vertegenwoordigen.'
Nyerere kwam later tot andere inzichten, maar de redenering is typerend voor de visie waarin de oppositie zichzelf buiten de natie plaatst. Politieke rivalen worden soms letterlijk 'gedenationaliseerd'. President Chiluba van Zambia probeerde zijn rivaal Kaunda uit te sluiten van de verkiezingen omdat hij wegens zijn afstamming van Malawische ouders geen 'echte' Zambiaan kon zijn. In de Angolese verkiezingstrijd van 1992 beweerde de Unita-oppositie dat de leider van de regerende MPLA Eduardo dos Santos helemaal geen 'echte' Angolees is, omdat hij werd geboren op Sao Tomé. Via de media bestookten de partijen elkaar over en weer met geboortebewijzen en doopakten. In Zuid-Afrika eigende het ANC zich begin jaren negentig de titel 'democratische beweging' toe en claimde daarmee kennelijk het monopolie op de democratie. Nelson Mandela zelf deed onlangs de oppositiepartijen in zijn land af als Mickey Mouse-partijen. De tegenstander wordt gedenationaliseerd, gecriminaliseerd, gedelegitimeerd en geridiculiseerd.
De reactie van machthebbers op oppositie: uitschakelen, gelijkschakelen of opslokken
|
De reactie van de machthebbers op oppositiebewegingen volgt een standaardrecept: uitschakelen, gelijkschakelen of opslokken. Zimbabwe vormt een schoolvoorbeeld. Nadat president Robert Mugabe de echte en vermeende dissidenten in Matabeleland met geweld had onderdrukt, mocht de verslagen rivaal Zapu opgaan in Mugabe's Zanu. De Zimbabwaanse natie werd gebouwd op de mythe dat Zanu het monopolie heeft op de bevrijdingsstrijd. Mugabe's partij probeert zoveel mogelijk controle te krijgen over autonome maatschappelijke organisaties. Met de bekende 'worst en knuppel'-methode worden belangenorganisaties gemaand tot 'eenheid' per sector: één vakbond, één boerenbond, één vrouwenliga.
Het droevig lot van de oppositie is echter niet alleen te wijten aan de autoritaire regeringspartij. Bij de eerste verkiezingen in het onafhankelijke Zimbabwe, in 1980, ging twintig procent van de parlementszetels naar de oppositie. Bij de laatste verkiezingen, in 1995, was het oppositie-aandeel geslonken tot één procent. Toch is in die periode de maatschappelijke onvrede alleen maar toegenomen. Waarom komt er dan geen levensvatbare oppositie van de grond?
Het antwoord is dat Zanu coöpteert, maar dat de oppositie - met de gedeeltelijke uitzondering van overwegend blanke belangenorganisaties - zich láát coöpteren. De organisaties maken zich niet sterk om hun autonomie te verdedigen, ze happen naar de toegestoken worst van Zanu-privileges. Het vooruitzicht ooit uit de positie van ondergeschiktheid op te stijgen en zelf aan de touwtjes te gaan trekken, leidt ertoe dat velen bereid zijn veel te slikken. De 'outsiders' vechten het systeem niet aan, maar proberen zich naar binnen te werken, via de regeringspartij of via de oppositie. Zo wordt het politiek bestel niet veranderd, maar gereproduceerd.
Natuurlijk kan niet heel Afrika over één kam geschoren. Maar een gemeenschappelijk patroon is de ontwikkeling van een alomvattend patronagenetwerk, met de machthebbers in de hoofdstad als de spin in het midden van het web. Wie de staatsmacht verovert, heeft daarmee tevens toegang tot de hele prijzenkast: lucratieve contracten, vergunningen, benoemingen, studiebeurzen, buitenlandse valuta. Dit alles-of-nietskarakter van de Afrikaanse politiek verklaart mede het grimmige karakter van de politieke competitie: buiten de staatsmacht valt er niets te halen. Een district dat een oppositiekandidaat in het parlement kiest, wordt afgesneden van de nationale koek. Daar hoeft de bevolking niet langer te rekenen op een evenredig aandeel in te bouwen scholen, ziekenhuizen en wegen, om nog maar te zwijgen over overheidsbenoemingen, studiebeurzen of voedselhulp. De volksvertegenwoordiger heeft zijn achterban niets te bieden en verliest zijn legitimiteit. Als het leven op de harde oppositiebankjes tegenvalt, vlucht hij weer terug naar de zachte regeringskussens. Botswana lijkt overigens een uitzondering op deze regel. Het stadsbestuur van de hoofdstad Gaborone is al sinds jaar en dag in handen van de oppositie zonder dat er sprake is van verwaarlozing.
Begin jaren negentig was het patronagesysteem opgerekt tot het eind van zijn mogelijkheden. Afrikanisering en uitbreiding van het overheidsapparaat hadden een kwart eeuw lang een ideale voedingsbodem voor het patronagesysteem gevormd; alle Afrikaanse landen besteedden inmiddels zestig tot tachtig procent van de nationale begroting aan het ambtenarenapparaat. Ze hadden echter onvoldoende middelen om nieuwe generaties te absorberen in hun clientèlesystemen. Een diploma van de middelbare school was niet langer een garantie voor een witteboordenbaan bij de overheid. Tegelijkertijd deden in de jaren tachtig de eerste structurele aanpassingsprogramma's (Saps) hun intrede: afslanking van de overheidsbureaucratie werd een van de voorwaarden voor buitenlandse hulp. Afgesneden van hun toekomstvooruitzichten werd de jonge generatie de voorhoede van de protestgolven tegen autoritaire regimes, die de glans van de onafhankelijkheid al lang hadden verloren.
Jongeren eisten een plaats in het systeem, zoals in Zimbabwe, Botswana of Tanzania, of ze wilden het systeem omvergooien ter wille van de vestiging van een nieuwe heilsstaat, zoals in Algerije. Het grote reservoir aan werkloze jongeren zorgt ervoor dat alle partijen zich moeiteloos kunnen bedienen van de rent-a-crowd-tactiek om te bewijzen dat ze een grote aanhang op de been kunnen brengen.
De oppositie wordt tot spiegelbeeld van de machthebbers
|
Na de eerste euforie volgde de ontgoocheling. Veel Afrikaanse oppositiepartijen blijken een spiegelbeeld van de regeringspartij: zij lijden aan dezelfde kwalen. De oppositie heeft geen eigen programma, geen eigen maatschappijvisie, geen alternatief voor het regeringsbeleid. De oppositionele kritiek is dan ook meer gericht op personen dan op programma's. De standaardklacht luidt: 'Ons land lijdt onder slecht leiderschap.' Machthebbers worden afgeschilderd als corrupt en onbekwaam. De boodschap luidt: als de slechte leiders nu maar vervangen worden door goede leiders, komt alles op zijn pootjes terecht. Het gevolg is dat meerpartijenverkiezingen op zijn best resulteren in een stoelendans, een recycling van dezelfde politieke elite, zoals in Malawi of Zambia. De oppositie wordt tot spiegelbeeld van de machthebbers. Ook hier is etnische of religieuze saamhorigheid het bindmiddel voor uiteenlopende maatschappelijke belangen.
 | |
Verkiezingsbijeenkomst van Renamo-leider Dhlakama in Mozambique. Hij wil meedelen in de macht, maar heeft nauwelijks een eigen programma.
[ Foto: © Alfredo Mueche ] |
De malaise is niet alleen te wijten aan het gebrek aan visie van de leiders. De invoering van het meerpartijenstelsel volgde in de meeste landen op de introductie van aanpassingsprogramma's, die weinig ruimte laten voor alternatief beleid. De Saps impliceren een afslanking van het overheidsapparaat, afschaffing van voedselsubsidies en invoering van eigen bijdragen voor onderwijs en gezondheidszorg. Regeringen moeten programma's uitvoeren waarvoor hun burgers nooit zouden kiezen. Tegelijkertijd verlangen de donoren dat deze regeringen zich blootstellen aan een politieke competitie in de vorm van meerpartijenverkiezingen. Het resultaat: de burgers hebben de keuze uit meer partijen, zolang die maar hetzelfde programma uitvoeren. De afhankelijkheidsrelaties zorgen ervoor dat Afrikaanse regeringen verantwoording moeten afleggen aan hun donoren, niet aan hun burgers. En de zelfstandige middenklasse die volgens de Sap-ideologen dankzij de economische liberalisering zou ontstaan, en die voor politieke democratisering zou zorgen, is er niet gekomen.
Er zijn daarnaast ook structurele oorzaken: in de woestijn gedijen geen tulpen. Het democratiseringsdebat wekt vaak de indruk alsof alle opties open zijn. Democratie of dictatuur, goed bestuur of wanbeheer: het wordt gereduceerd tot een politieke keuze van goede of slechte leiders. Alsof politici de macht hebben hun maatschappij opnieuw uit te vinden. Ook de Afrikaanse samenleving is beperkt maakbaar. Afrika is niet eeuwig veroordeeld tot patronagepolitiek, maar de heersende omstandigheden laten weinig ruimte voor democratische vernieuwing.
Paradoxaal Zuid-Afrika
Teleurgesteld in de partijpolitiek kijkt menigeen hoopvol naar een nieuwe wenkende horizon: het maatschappelijk middenveld. Werkelijke oppositie zou moeten komen van nieuwe sociale bewegingen. Zij zouden - net als in het verleden de dekolonisatiebeweging - gemarginaliseerde bevolkingsgroepen zoals vrouwen, jongeren, boeren en daklozen bij de politiek moeten betrekken. Deze groepen staan nu goeddeels buiten spel bij de stoelendans van de big men in de politiek. Een voorbeeld van zo'n brede sociale beweging was het Verenigde Democratisch Front (UDF) in Zuid-Afrika, dat in de jaren tachtig een breed scala aan maatschappelijke organisaties bundelde: van plattelandsjongeren tot townshipbewoners, van scholierenorganisaties tot religieuze verenigingen. Hier werd civil society gemobiliseerd voor een maatschappelijk ideaal: uitbanning van apartheid en opbouw van een nieuwe, egalitaire samenleving.
In de discussies over het democratisch potentieel van civil society geldt Zuid-Afrika nog steeds als lichtend voorbeeld. Zuid-Afrika heeft het meest ontwikkelde maatschappelijk middenveld van heel Afrika: sterke onafhankelijke vakbonden, werkgeversverenigingen, een onafhankelijke pers, maatschappelijk actieve kerken, mensenrechtenorganisaties, een breed scala van organisaties en sociale bewegingen op grassrootsniveau, zoals de bewonersverenigingen in de townships (civics).
Maar Zuid-Afrika vertoont ook een merkwaardige paradox: democratisering van de staat leidt tot een verzwakking van de civil society. Hiervoor is niet een enkele oorzaak aan te wijzen. Een deel van de civil society loopt leeg in de staat of, in mindere mate, in het bedrijfsleven; dat gold bijvoorbeeld voor het vakbondskader en voor de civic-activisten, die zich een plaatsje bevochten in het lokaal en regionaal bestuur. Daarnaast zijn staat en civil society sinds 1994 verwikkeld in een competitie om de buitenlandse hulpgelden. Tot slot werd civil society gedepolitiseerd, gecoöpteerd of ontbonden. Dat gebeurde niet als dictaat van bovenaf; de maatschappelijke organisaties werkten er zelf aan mee. Hetzelfde traject is eerder afgelegd in andere Afrikaanse landen: de brede onafhankelijkheidsbeweging werd door de eenheidspartij gedepolitiseerd onder het motto van 'nationale ontwikkeling' en 'natievorming'. De civics, bijvoorbeeld, zijn geen autonome bewonersorganisaties meer; ze zijn nu plaatselijke afdelingen van een landelijke koepel en leveren 'ontwikkeling' voor de bewoners.
Als Zuid-Afrika inderdaad het 'Afrikaanse traject' volgt, bestaat de volgende stap uit een geleidelijke fusie van het ANC met het Inkatha Vrijheidsfront (IFP), de tweede partij in de huidige regering. De nieuw verkozen ANC-president Thabo Mbeki zal dan met veel égards Inkatha-leider Buthelezi installeren als zijn vice-president. Het ANC is al begonnen met het herschrijven van de geschiedenis om een nieuwe nationale mythe te creëren. In zijn reactie op het rapport van de Waarheidscommissie stelde de ANC-top dat Inkatha ten onrechte wordt beschuldigd van ernstige schendingen van de mensenrechten. Het was allemaal de schuld van de apartheid: de 'echte' leiders en leden van Inkatha hadden met het geweld niets te maken.
Als de mythe van een gezamenlijke strijd tegen de apartheid eenmaal ingang heeft gevonden, staat niets een gezamenlijke toekomst van het ANC en de IFP meer in de weg. Zuid-Afrika zal dan geen eenpartijstaat worden, maar wel een staat met een dominante partij die niet via de stembus valt weg te krijgen. Voor de - overwegend blanke - oppositie rest dan alleen een folkloristische rol als de stem van het oude Zuid-Afrika. Mickey Mouse tegenover de twee dinosaurussen.
|
terug
|