![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Zuidelijk Afrika winter 1998/99 Jrg. 2, nr 4
De diaspora van een hechte gemeenschap. De uitzetting"Die week waren er alleen maar tranen", zegt meneer Jan Adams, en over zijn oude ogen ligt een waas bij de herinnering. "We moesten al onze bezittingen op vrachtwagens laden, waarna onze huizen vlak voor onze neus in brand werden gestoken. De mensen van de overheid staken de rieten muren gewoon in de fik." Hij schudt nog steeds ongelovig zijn hoofd. "Het ging ons verschrikkelijk aan het hart onze huizen te zien afbranden. Mijn moeder wilde hier niet weg; ze is naar een plaats vlakbij verhuisd, maar ze miste haar kinderen verschrikkelijk en binnen een paar maanden was ze dood." Bij zijn vrouw, die meeluistert, lopen de tranen over het getekende gelaat nu alle herinneringen weer zo sterk naar boven komen. Voor Jan en Feitjie Adams is de wond van hun gedwongen verhuizing uit het Riemvasmaak nog open. De apartheidsregering had hun land in de Noord-Kaap, niet ver van de grens met Namibië, uitgeroepen tot een black spot, een door zwarten in beslag genomen plek buiten de gebieden die officieel waren toegewezen aan de zwarte bevolking. In 1973 werden de vijftienhonderd bewoners - een complete gemeenschap - uit hun huizen gezet, gesplitst langs raciale lijnen en gedeporteerd. Geconfronteerd met de dreigende uitzetting had de sterk rooms-katholieke gemeenschap haar toevlucht gezocht tot gebed om het land te redden. "Maar de magistraat in Kakamas [de dichtstbijgelegen plaats, LT] zei tegen ons: ""Het kan mij niet schelen of God door de poorten wandelt van Riemvasmaak, jullie gaan eruit"", zo vertelt Jeims Booysen. "De man zei dat hij, als we niet vertrokken, het leger te hulp zou roepen. Ze zouden ons doodschieten en in het veld laten liggen tot de gieren kwamen. Het regende pijpenstelen in de week dat we vertrokken. Alsof de engelen weenden." Na hun meeste vee gedwongen te hebben verkocht aan blanke boeren, tegen te lage prijzen, werden Adams en zijn gezin samen met zo'n negenhonderd anderen in bussen geladen en gereden naar een boerderij in Khorixas, dertienhonderd kilometer verderop in Damaraland, Namibië (toen Zuidwest-Afrika). Daar, in dat dorre, vreemde land werden ze achtergelaten met tenten, een waterpomp en voedsel en moesten ze maar een nieuw leven beginnen. Op dezelfde wijze werden de Riemvasmakers die als Xhosa waren geclassificeerd naar de Ciskei gevoerd en degenen die als kleurlingen waren geclassificeerd ondergebracht in townships in de Noord-Kaap. Zo werd een raciaal gemengde en harmonische gemeenschap, waar iedereen door elkaar leefde en veel onderlinge huwelijken werden gesloten, uit elkaar gerukt. De trek terugDe gemeenschap keerde in 1995 terug in kaal land met nog slechts een paar huizen, geen infrastructuur, geen sociale structuur. Het Riemvasmaak van hun dromen bestond niet meer. Toch waren vooral de ouderen opgetogen. "Het was in één woord fantastisch om weer terug te zijn", zegt Feitjie Adams glunderend. "Iedereen lachte en keek blij - en het zag er nog net zo uit." Ze zit met haar echtgenoot op een bank. Een katje ligt opgekruld aan de voeten van haar man. De heerlijkste geuren van een groentestoofpot komen aandrijven van de open plaats waar ze koken. Het eten wordt bereid op kolen in een zware gietijzeren pot. Wat bracht hen ertoe hier terug te komen, na al die tijd in Namibië? "De eerste jaren in Namibië waren erg moeilijk en we waren er niet gelukkig, Daarna kreeg ik gelukkig een baan als assistent van een ambtenaar van de gezondheidsdienst. Onze kinderen zijn er opgegroeid en het was er niet slecht, maar ik wilde terug naar de plek waar ik geboren ben", antwoordt Adams, "en waar mijn vader en grootvader begraven liggen. Ik ben hier in 1925 geboren, naast die grote rots daar", zegt hij, wijzend op een naast een stoffig voetbalveld gelegen rots, waarvan kinderen vinden dat die op de Wereldcup lijkt. Een van Adams' zoons woont nu ook in Riemvasmaak, met zijn dochter en pas geboren kleindochter - de zesde generatie Adams in Riemvasmaak. Adams senior bouwde met zijn vrouw na hun terugkeer in 1995 zelf een huis van golfplaat en riet, wat ze een week kostte. In 1996 vierden ze er hun gouden bruiloft. "Dát was een groot feest", lacht mevrouw Adams. "Al onze kinderen en kleinkinderen kwamen over uit Namibië en ons het lekker gedans." Suster Klim had aanvankelijk geen trek om naar Riemvasmaak terug te gaan. Ze hield van haar baan als directrice van een kostschool en ze voelde zich helemaal thuis in Namibië. Maar toen gingen vier van haar broers terug en ze miste hen. Dus ging ze hen achterna, net als haar vader. Haar moeder niet; die weigerde uit Namibië weg te gaan. Klim wijdt zich nu aan de wederopbouw van Riemvasmaak; ze heeft de leiding over de steenbakkerij, waar de bakstenen worden gemaakt voor de herbouw van de huizen van de gemeenschap. "Vroeger was het geweldig, toen waren er nog geen blanken die ons de wet voorschreven", zegt Klim met een grijns, "toen waren we vrij." Ze zit op een stuk rots op het terrein van de steenbakkerij en draagt een zwarte pet waaronder haar vlechten naar buiten steken. Zo nu en dan onderbreekt ze zichzelf en roept opdrachten naar de mannen die onder haar aan het werk zijn. Klims grootvader trok in 1946 samen met zijn vrouw, vier kinderen en een grote kudde van zo'n 350 geiten naar Riemvasmaak vanuit de Kalahariwoestijn. "Omdat hij zo'n grote kudde had kon hij niet bij blanken gaan werken, want hij had eigen ruimte nodig om zijn geiten te laten grazen. Daarom kwam hij naar Riemvasmaak", vertelt Klim. Ze herinnert zich nog de tijd dat de volwassenen uit werken gingen op de akkers van de blanken, en een meute kinderen op weg naar school dwars door het veld liep, regelmatig stoppend om te spelen. Waar leven de mensen vandaag de dag van? "Nou," zegt Klim, "we hadden eerst een bakkerij, maar die heeft het niet gehaald. Toen hebben we wegen aangelegd en zijn we begonnen met een project voor ecotoerisme. Er wordt tuinbouw geprobeerd. En dan is er de steenbakkerij." Ze verzucht: "Maar het wordt allemaal zó slap aangepakt, er zijn in de gemeenschap nauwelijks mensen die iets kunnen organiseren." Men heeft het over de mogelijkheid van commerciële druiventeelt op de oevers van de Oranjerivier en van het winnen van rozekwarts in de bergen. Vooralsnog echter verbouwen de mensen wat groente en hebben ze wat geiten en leiden ze een karig bestaan. Klim hoopt op een kleine lening om een eigen bedrijf te kunnen opzetten, een machinale linnenweverij.
Sophia Gertse kwam in 1995 terug om de school waar ze ooit op had gezeten te heropenen. "Wat me hier terugbracht, was mijn liefde voor mijn geboorteplaats", verklaart zij met de hand op het hart. "Toen we de school opnieuw openden, heb ik een groot deel van de tijd zitten huilen. Ik kon niet geloven dat het waar was." Ze probeert de kinderen nu de juiste waarden bij te brengen. "In Namibië hebben we geleerd om onszelf te helpen en ik probeer de kinderen te leren dat ze dat ook moeten doen. En ze moeten doorleren, want dan kunnen ze later meer."
Thuis in DamaralandEr zijn Riemvasmakers voor wie hun geboortedorp iets van het verleden is. Zij zouden niet weten waarom ze zouden teruggaan. Ze hebben werk en een huis, en voor de toekomst van hun kinderen stoppen ze al hun energie in het opbouwen van het land waar ze nu wonen. Zo'n gemeenschap leeft in Namibië. Diep in het snikhete, baksteenrode rotsachtige Torraveld in het Bergsig-gebied kan men geiten van de Riemvasmakers zien grazen naast springbokken, en olifanten over het erf van boerderijen zien stappen om bij waterbassins te komen drinken. Hier hebben de leiders van de Riemvasmaak-gemeenschap vooropgelopen bij een project voor de bescherming van de wildstand. Midden 1998 werd, na zes jaar campagne voeren, een gebied van achtduizend km² dat wordt bewoond door de Riemvasmakers en door Damara's, uitgeroepen tot beschermd wildgebied, een status die de Namibische regering daarvoor slechts aan drie andere plattelandsgemeenschappen had verleend.. Het betekent dat het toezicht op de instandhouding en de exploitatie van de wildstand in de handen wordt gelegd van de plaatselijke bevolking. Uit deze nieuwe aanpak van het Namibische ministerie van Milieu en Toerisme spreekt de erkenning, dat de mensen die gebruik maken van de natuurlijke rijkdommen ook degenen zijn die er het best een oog op kunnen houden. Een leider van de gemeenschap die bij dit alles een belangrijke rol heeft gespeeld, is Bennie Roman. Hij was zestien toen hij Riemvasmaak verliet en uit de bus stapte, het hete, stoffige land tegemoet dat hij wel tot zijn huis moest maken. Tegenwoordig is hij succesvol als boer met een grote kudde geiten. Roman, een lange man die gezag uitstraalt zonder het zich ook maar enigermate bewust te zijn, geeft blijk van een grote zendingsdrang, toegewijd als hij is aan de wildbescherming en de toekomst daarvan. Voor hem is dit nieuwe land zó veelbelovend, dat er geen reden is om naar het oude terug te keren. "Mijn persoonlijke visie is zeer positief. Als de wildbescherming goed wordt aangepakt, zie ik de toekomst voor onze kinderen zeer rooskleurig in", zegt hij. We zitten op een rots in de schaduw van een boom en kijken naar de roodachtige steenhelling van de berg aan de overzijde. "Als dit goed gebeurt, op een vol te houden manier, zal het de levensomstandigheden van onze kinderen geweldig verbeteren." Roman is op dit moment penningmeester van de commissie voor wildbescherming. "De wildbescherming stelt ons in staat om inkomsten te genereren uit het toerisme, de jacht op trofeeën, de verkoop van levend wild, et cetera. Het geld dat we daarmee gaan verdienen, komt terecht in een gemeenschapsfonds. Dat zal worden gebruikt voor scholen of gemeenschapsprojecten. Als we zien dat een boer iets nodig heeft, kunnen we hem eventueel ook helpen. Bij uw volgende bezoek zult u een grotere school zien, winkels, elektriciteit, waterleiding naar de huizen", aldus Roman. Als je hem zo bezig ziet, moet je hem haast wel geloven. Roman is vanaf het krieken van de dag voortdurend in de weer. Hij is een van de weinigen met een voertuig en helpt tussen de bedrijven door mensen door ze een lift te geven, en door water aan te slepen in een land waar dat niet altijd zomaar voorhanden is.
Het zijn de ouderen die het oude leven missen. Als we met Bennie rondrijden, houden we halt als hij met een oude man wil praten. De man heeft een eenvoudig huis gebouwd op een uitgestrekte rode zandvlakte. Naast zijn huis, in die dorre en barre grond, heeft hij een rij wingerds gepoot. Een eerbetoon aan zijn verleden. De jongeren daarentegen kijken alleen vooruit. Zoals Frans Coetzee van 25 jaar, die tot de generatie behoort die is geboren en getogen in Namibië. Hij heeft een goede baan bij het Damaraland-kamp en wil daar echt een succes van maken. Dit toeristenonderkomen, dat deel uitmaakt van het wildbeschermingsproject, bestaat uit luxe tenten; het is een unieke joint venture van de Zuid-Afrikaanse reisorganisatie Wilderness Safaris en de plaatselijke Bergsig-gemeenschap. "Hiervoor wist ik niets van toerisme, alles wat ik wist was dat blanken hier foto's kwamen nemen en ons snoepjes gaven. Nu zie ik dat de gemeenschap toeristenbelasting int, dat ter plaatse groente wordt ingekocht, dat de was ook hier wordt gedaan, dat er werk is gekomen." Voor hem is Khorixas zijn thuis. En hoe kijkt hij tegen zijn toekomst aan? "Ik blijf hier en ga het hier verder opbouwen", is zijn antwoord. Voor velen van de jongere generatie behoort Riemvasmaak tot een tragisch verleden, maar de toekomst ligt voor hen hier in het land dat zij het best kennen. |
Heen en weerDe bewoningsgeschiedenis van het land van Riemvasmaak gaat terug tot eind negentiende eeuw, maar pas in 1923 kreeg een groep nomadische Damara's toestemming zich blijvend te vestigen in dit afgelegen oord. Dit gebeurde nadat een katholieke priester, Father O. Fages, de magistraat in Upington had benaderd met de vraag waar deze groep, die de oorlog in Zuidwest-Afrika was ontvlucht, zich blijvend zou kunnen vestigen. Riemvasmaak groeide uit tot een bloeiende zendingspost, tot de uitzetting in 1973. Pas in 1992 werd, in het kader van de wet op afschaffing van op ras gebaseerde landwetten, het proces in beweging gezet dat moest leiden tot de teruggave van Riemvasmaak aan zijn bewoners. Meer dan twintig jaar lang hebben de Riemvasmakers contact met elkaar gehouden, ze hebben lange afstanden gereisd om bruiloften en begrafenissen bij te wonen. Daarmee hebben ze steeds een sterk gemeenschapsgevoel behouden. Ondertussen werd een deel van hun land van verlangen door de Raad voor Nationale Parken gebruikt voor een uitbreiding van het naburige Nationale Park Augrabies. Een ander deel was door het Zuid-Afrikaanse leger in gebruik genomen voor het testen van wapens en oefeningen. Later werd er een fokprogramma voor de zwarte neushoorn ondergebracht. Een eerste golf Riemvasmakers kon naar het land terugkeren in mei 1995, nadat de weg hiervoor was vrijgemaakt met steun van het Legal Resources Centre in Kaapstad en een niet-gouvernementele organisatie onder de naam Surplus People Project. Terwijl sommigen direct de kans grepen om terug te keren, bleven anderen op de plek waar ze al meer dan twintig jaar hadden gewoond. Deze groep verkoos het opgebouwde bestaan in het gastland boven een onzekere toekomst in het geboorteland. Een deel van de Namibische Riemvasmakers wil binnenkort alsnog terug. Ze zijn enthousiast gemaakt door familieleden en vrienden die al in Riemvasmaak wonen en daar weer enigszins een bestaan hebben opgebouwd. Deze tweede terugkeergolf - die tweede Groot Trek zoals de Riemvasmakers het noemen - was gepland voor oktober 1998, maar door slechte weersomstandigheden werd de reis uitgesteld. Op een nog nader te bepalen datum zullen deze Riemvasmakers vanuit verschillende delen van Namibië samenkomen om gezamenlijk de terugreis te aanvaarden. |
![]() |
![]() |
![]() ![]() |